Impompé poudené poudenasca

Af en toe speelde ik wat op mijn saxofoon.
Agnès en Jules gingen dan maar bij de boer
verderop de mandfles wijn ruilen. Ja, het
was nog niet veel dat saxofoonspel van me ...
impompé poudené poudenasca ... impompé ...
Een keer kwamen ze pas midden in de nacht
terug. Laveloos, geblesseerd, want in de
sloot gevallen, terwijl ik zat te wachten
met mijn sardienen bonen pot. 's Nachts
ritste Agnès nog wel haar slaapzak aan de
mijne, maar overdag ging ze steeds dingen
met Jules doen. Ik ging dan maar met mijn
verrekijker vogels spotten in de duinen ...
Ik werd maar niet wijs uit die Jules. Dan
palmde hij iedereen zo in, dan stootte hij
ze weer af. Ik dacht niet dat hij erg op mij
gesteld was. Ik begon een beetje de kriebels
van hem te krijgen. Vooral als hij met mij
in discussie ging. Een keer had ik het over
de zin van het een of ander. Zin ... zei hij,
is een begrip, een woord, iets van de mensen.
De wereld draaide ook perfect toen er geen
mensen waren. En zal dat ook wel blijven
doen als er geen mensen meer zijn. Dus
laten we er het beste van maken. Zijn motto
was: we zien wel ... Daar werd ik niet goed van.
Zo kon je elke discussie smoren.